Krantenbericht uit Het Vaderland, 2 juli 1939 (via kranten.kb.nl):
DE TIENDE JUNI:
Een ongeluksdag voor den Doolaard
Twee valpartijen; resultaat een dubbele beenbreuk
Moeilijk gewondenvervoer door de bergen
In de Toeristenkampioen schrijft H. J. A. Schintz een zeer lezenswaard relaas van den skitocht waarbij de bekende schrijver A. den Doolaard zoo ongelukkig kwam te vallen, dat hij zijn scheen en kuitbeen brak en naar het ziekenhuis in Wengen vervoerd moest worden, waar hij thans hunkerend uitziet naar den dag, dat hij weer genezen de bergen zal kunnen intrekken.
Het was helemaal een ongeluksdag voor den Doolaard, want toen hij 's morgens op weg ging maakte hij een buiteling in de hard bevroren sneeuw, waarbij hij zijn gezicht danig beschadigde. Eenigen tijd later besloot hij dan ook maar naar de Finsterahrhornhut terug te keeren. De anderen zetten den tocht voort maar als ze later terug keeren doen ze een ontstellende ontdekking.
Skistokken als spalken.
— Daar zien wij plotseling tot onzen schrik een gestalte in de sneeuw liggen en twee anderen staan er hulpeloos bij — zoo vertelt H.J.A. Schintz, een trouw vriend van Bob (A den Doolaard).
Daar moet een ongeluk gebeurd zijn; als het maar niet iemand van ons groepje is! Een oogenblik later hebben wij de drie bereikt en Xandy, de drager, brult ons toe: "Bob hat das Bein gebrochen." Daar ligt de arme pechvogel, en onthutst hooren wij naar zijn verhaal, zooals hij zelf het ons vertelt.
Ook hij was het laatste stuk Schusz (= rechtuit) gegaan, totdat opeens bij matige snelheid zijn linker ski in een ondiepe voor was blijven steken. Hij sloeg voorover en zijn been draaide onder hem weg. Hij voelde terstond, dat scheenbeen en kuitbeen beide gebroken moesten zijn, want het onderbeen en de voet bungelden er geheel verdraaid en los bij. Xandy had direct zijn skistokkcn doormidden gebroken on mot behulp van een zwachtel zoo goed en zoo kwaad als het ging een voorloopig verband aangelegd, waarop hij naar de Konkordiahut, die een kwartier verder is gelegen, was gesneld om met een armvol dekens terug te keren, waarop de patiënt werd gelegd, terwijl een rugzak als hoofdkussen dienst deed. "Hoe laat is het gebeurd?" "Een half uur geleden." Ik kijk op mijn horloge: het wijst juist twaalf uur. Oka, die in zijn Jarenlange gidsenloopbaan al heel was ongelukken heeft meegemaakt, inspecteert het noodverband en vindt dat het been opnieuw en beter gespalkt moet worden. Bovendien klaagt Bob over veel pijn, omdat de linkervoet voortdurend scheef zakt terwijl het scheenbeen op de gebroken plaats door de huid dreigt te stooten.
Noodverband.
Oka haast zich naar de hut, tracht tevergeefs radiotelefonische verbinding met het Hotel Jungfraujoch te krijgen, en keert terug met nog meer dekens en met een paar lange, platte stukken brandhout. Beter materiaal bevat de verbandkist in de hut niet; wel slechter. Met vaardige hand spalkt onze skidokter het been opnieuw en de voet wordt nog extra gefixeerd met een dekenrol, gesteund door een in de sneeuw gestoken Pickel.
"En jij. Xandy. ga direct op ski's naar het Jungfraujoch en alarmeer de reddingsexpeditie. Er moeten ten minste zes man meekomen, want de sneeuw is diep en zwaar en anders krijgen wij de slee nooit naar boven. Loop zoo hard je kunt. Normaal is de afstand 3 uur, maar in 2 uur moet je er zijn."
De bravo Xandy heeft zijn ski's al aan en hij rent weg in record-tempo.
Uitvoerig schildert de schrijver de beproevingen van het lange wachten op hulp. "Eindelijk, om vijf uur, hebben de zes mannen, met Xandy als zevende, ons bereikt. Nu wordt snel de groote reddingsslee uit de hut gehaald, dekens worden er over uitgespreid en dan wordt Bob er heel voorzichtig op gelegd, zijn hoofd weer op den rugzak. De patiënt wordt rondom vastgesnoerd met touwen, want hij moet één zijn met de slede en vooral het linkerbeen moet volkomen vast liggen. Het is natuurlijk een pijnlijke affaire voor mijn skikameraad, maar de dappere kerel houdt zich goed en hij geeft geen kik.
Ondertusschen is het gaan regenen, neen, gieten, en het regent hooivorken met de punten naar beneden als eindelijk om zes uur de stoet zich in beweging zet"
Een zware gang.
De tocht naar het hotel is een lange marteling voor ieder, die er bij is. Bijna bovenmenschelljke krachtsinspanning is noodig om vooruit te komen. Worstelend trekt de kleine stoet bestaande uit de zes dragers, Oka de gids en Xandy, de drager met den Doolaard in hun midden, Han Schintz en Erie, de echtgenoote van den Doolaard verder. Er wordt heel veel van hen gevergd, maar tenslotte wordt het doel toch bereikt. Daarover schrijft H. J. A. Schintz nog:
"Daar doemen in den mist twee schimmen op. Het zijn de portier van het hotel in volledig uniform, en een beambte van de Jungfraubahn in zijn blauwe kiel. Zij komen helpen en brengen als welkome lafenis een groote kruik heete thee met citroen en een flesch cognac mede. Bob neemt een hartigen slok van beide en ook de redders doen zich te goed. Dan grijpen opnieuw tien sterke handen in het touw en voort gaat het weer.
Steeds wordt het transport moeilijker en zwaarder, want nu moet de slee schuin op de helling naar boven getrokken worden. Zes mannen trekken als paarden den gewonde en de vier overigen kunnen slechts met inspanning van al hun krachten de slede voor afglijden behoeden. Meter voor meter moet veroverd worden. Het zweet gutst den redders van het gelaat en elk kwartier moeten zij rusten om hart en longen een weinig op verhaal te laten komen.
Bob draagt gelaten zijn weinig benijdenwaardig lot. Hij dommelt een beetje, neemt af en toe een slok thee of cognac en waarlijk, ter afwisseling zingt hij nu en dan een liedje. Alleen als de slede schokt, vertrekt zijn gezicht in grimmige lijnen. En op de dikwijls herhaalde vraag of hij pijn heeft antwoordt hij, dat het best gaat.
Eindelijk!
Eindelijk. Goddank, eindelijk! Erie slaakt een diepen zucht van verlichting en slikt weer een traan weg, nu wij vlak voor ons zien opdoemen de donkere opening van de ijsgang. die voert naar het paradijs, dat Jungfraujochhotel heet — althans vannacht.
Het is tien uur. Met slede en al wordt Bob door de gang gedragen, dan met de lift naar boven, een warme, lichte kamer, een zacht bed. een bord hete soep. een glas rooden wijn, twee aspirines. En dan:
"En nu, ouwe gebroken skikameraad, moet je als de bliksem gaan slapen. Morgen ga je met het treintje naar beneden naar Wengen en daar maakt dokter Bühlmann in zijn kliniek je poot weer piekfijn in orde."
Bob en ik, wij drukken elkaar de hand. Even kijkt hij mij diep in de oogen en dan zegt de schrijver van "De bruiloft der Zeven Zigeuners":
"Accoord, Han. En dan gaan wij het volgend jaar samen weer fijn skiloopen."
Tot zover het krantenbericht.
Gerelateerd
Zie ook het artikel "Aan de beterende hand" uit het blad 'Wij'.