In 1934 weigerde A. den Doolaard de aan hem toegekende Mei-prijs voor zijn boek De herberg met het hoefijzer, omdat hij die moest delen met Jan Engelsman met de dichtbundel Tuin van Eros.
Tijdens de vergadering waarop de prijs wordt bekendgemaakt, neemt A. den Doolaard het woord en verklaart:
"Het spreekwoord zegt: ‘Gedeelde vreugde is dubbele vreugde’. Er is echter tusschen vreugde en een literatuurprijs dit verschil, dat voor mij een halve prijs gelijk staat met géén prijs. En ik meen hier in alle bescheidenheid de jury op een volslagen misvatting van haar taak te moeten wijzen. Indien zij een prijs, die oorspronkelijk voor een boek bestemd is, in tweeën deelt, dan blijkt hieruit duidelijk, dat zij de bekroonde boeken geen van beide den vollen prijs waard acht. Ergo: zij had noch het eene, noch het andere moeten bekronen. Maar iedereen die eergevoel bezit, zal met mij getroffen worden door het lichtelijk beleedigende en belachelijke van een halve bekroning. Kunt u zich een koning voorstellen, die halverwege met hermelijn bekleed is, en met zijn andere lichaamshelft in colbert loopt? Die links van zijn scheiding de helft van een in tweeën gekapte kroon draagt, en rechts enkel doodgewoon haar? Neen, immers. En dit is de voornaamste reden waarom ik de prijs weiger.
Maar er is meer. De Jacob Mees (Mei)-prijs is door den schenker bedoeld als prozaprijs; en dat de helft ervan aan een bundel poëzie wordt toegekend, die bovendien eerverleden jaar verscheen, is een groote onrechtvaardigheid tegenover eenige prozaïsten, die reeds lang voor den prijs in aanmerking kwamen; een onrechtvaardigheid, die ik door aanvaarding van de andere helft stilzwijgend zou goedkeuren. Ik noem in dit verband slechts Albert Kuyle en Albert Helman. Bovendien is de prijs in eersten aanleg bestemd voor een boek spelende in de zakenwereld; en het zal den schenker ongetwijfeld vreemd aandoen hem verdeeld te zien tusschen een hovenier in den tuin van Eros en een beschrijver van woeste Malissoren die op bloedwraak uittrekken.
(...)
Ik ben er mij volkomen bewust van, dat deze weigering een klap in het gezicht der verdeelzuchtige juryleden is. Maar zij hebben er om gevraagd. Het is in dezen tijd natuurlijk moeilijk, een flinke som gelds te moeten derven. Maar ik leef liever van brood en uien in het land der woeste Malisoren, waar eer het hoogste goed is, dan mij hier lafhartig de zakken te laten vullen met geld, waarmee de gever beter en zuiverder bedoelingen had. Bovendien verbiedt mijn eergevoel mij, mij de linker- of rechterhelft van een in tweeën gezaagde kroon op het hoofd te laten zetten. Er is reeds genoeg halfheid in dezen tijd. In vredesnaam nog geen halve bekroningen."
(bron: Nop Maas, De Mei-prijs van de Maatschappij, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989)
Spotdicht
Anton van Duinkerken reageerde hierop met onderstaand Malissoren-lied (bron: de Gelderlander, 23 juni 1934), waarmee hij suggereert dat het Den Doolaard bij de weigering te doen was geweest om de publiciteit, om daarmee de verkoop van zijn boeken te bevorderen:
Klappen
In A. den Doolaard; portret van een kunstenaar (1982) van Hans van de Waarsenburg verklaarde A. den Doolaard over zijn reactie op deze beschuldigingen:
"Van Duinkerken beschuldigde mij ervan, dat ik de prijs opzettelijk geweigerd had, om zo de verkoop van De herberg met het hoefijzer te bevorderen. Ik vond dat een smerige en vuile aantijging. Een paar dagen later ben ik met een getuige naar het gebouw van De Tijd gegaan. Daar heb ik me laten aandienen. In een spreekkamer moest ik even wachten. Na enkele ogenblikken kwam Van Duinkerken binnen en zette grote ogen op. Ik maakte hem duidelijk dat hij deze grove insinuatie moest terugnemen, maar Van Duinkerken bleef bij zijn standpunt. Hij vond dat hij de waarheid geschreven had. Toen heb ik hem voorgesteld om samen naar het Vondelpark te gaan, omdat dat de naaste grazige plek in de buurt was. Daar had hij ook geen zin in, waarop ik hem enkele dreunen verkocht heb. Onder het uitstoten van enkele kreten heeft Toon de wijk naar de zetterij genomen. Daar was het incident mee afgelopen."
Vond je het normaal dat je een collega een paar vuistslagen toediende?
"In die tijd was dat niet zo abnormaal. Er werd veel gevochten. Je kon je toen ook gemakkelijk kwaad maken. Vooral op critici, want zij wisten je agresieve gevoelens nog al eens op te wekken."
Gerelateerd
Krantenarchief de Gelderlander online
Op bezoek bij Boet Kokke, die zich een deel van het spotvers nog wist te herinneren (2007)
Ronald Naar op bezoek bij de Malissoren (1996)
Het vuistrecht in de kunst (1932)