26 mei 2012 - Eerder deze week werd ik verrast door een reactie op mijn website van de 82 jarige Toontje Hansen, waarin hij meldde dat hij in 1954 een lift van A. den Doolaard dwars door Joegoslavië had gekregen. Ik herkende zijn naam uit een krantenartikel van A. den Doolaard uit die tijd.
Hieronder volgt de tekst van dit artikel (met dank aan mijn kinderen voor hun hulp bij het overtypen):
De Gelderlander, 14 april 1954
door A. den Doolaard
'Soepborden' en 'pannekoeken' vormen hindernissen op de weg naar Athene
De afstand van mijn huis in Joegoslavië naar Athene, de hoofdstad van Griekenland, is ongeveer 5 maal Amsterdam-Parijs. En minstens tienmaal onderweg, als de auto weer eens met een daverende klap in een kuil neerkwam, zei ik tegen mezelf: "Idioot, waarom heb je de trein niet genomen?" Maar nu ik rustig 15 km buiten Athene in een villaatje zit, met een wisselvallige busverbinding naar de uitgestrekte stad, ben ik toch blij eigen vier wielen te hebben meegenomen, vooral omdat de doorstane avonturen mij veel meer omtrent Griekenland hebben geleerd, dan een treinreis het ooit doen kan.
Toen ik in de vroege morgen vertrok, goot het. De directe route door de bergen naar Zagreb was tijdelijk versperd door een aardafschuiving, en daarom moest ik de omweg maken over Ljubliana. Dat betekende, dat de eenzame reis nog 100 km. langer werd. Maar die eenzaamheid, waarop ik niet bijster was gebrand, zou niet lang duren. Een kwartier buiten Ljubliana zag ik voor mij uit over de spekgladde modderweg een jongeman sjouwen die mij zeer nationaal aandeed, vooral toen hij zich omdraaide en zijn hand opstak. Achter op zijn rugzak hing een rood-wit-blauwe wimpel, en zijn khaki pet en windjack waren met twee vaderlandse vlaggen bestikt. Waar de reis naar toeging? "Naar Australië", zei hij met een opgeruimde glimlach.
Daar zat ik weer eens met mijn theorieën. De avond voor mijn vertrek had ik somber tegen mijn vrouw zitten beweren, dat het met de jeugd van tegenwoordig niet meer je dàt was. Nu ik zelf Abraham gezien had, betreurde ik bitter het gebrek aan opvolgers. Op mijn vele reizen kwam ik nooit meer een jonge Hollandse zwerver tegen, die het echt ver zocht. En nu zat ineens de 25-jarige Toontje Hansen uit Amsterdam naast me, die, alle emigratieschepen versmadend, lopend en auto-stop op weg was naar het vijfde werelddeel, eenvoudig omdat het kantoorbestaan als aankomend accountant hem verdroot. Een kwarteeuw geleden was ik zelf net zo de wereld ingetrokken, zij het dan om in de Balkan te blijven steken. En ik heb geen seconde spijt gehad, Toontje uit de regen te hebben gehaald. Want ondanks zijn jeugd toonde hij een verrassende rijkunst. Zijn geestdriftige verhalen kortten de lange weg; en het was mij een waar genot om hem in Belgrado naar een goede Zigeunerkroeg te slepen, om hem daar van minuut tot minuut meer en meer behekst te zien worden door de meesleurende vaart van het Joegoslavisch volkslied.
Na een week in Joego-Slavië was hij al even verliefd op het land geworden als ik het vandaag nog ben. Ook daarom zag ik het Grieks avontuur met spanning tegemoet. De tegenstelling tussen beide landen was groot: dat wist ik van een vooroorlogse reis. Maar wat beide landen in elk geval gemeen hebben, is een echt-Balkanische zorgeloze slordigheid, die ons een paar emotievolle momenten zou bezorgen.
Onder een heftige zon reden we door de kale heuvels ten zuiden van Skopje, Macedonië's hoofdstad. Het bruine water van de Vardar-rivier schuimde wild langs de weg: in de dikbesneeuwde bergen was de dooi nu in volle gang. Dwars voor de laatste brug op Joegoslavisch grondgebied lag een dikke balk. Van opzij gezien zagen de scheve houten pijlers er uit, alsof ze elk ogenblik konden instorten. Ik was dan ook niet verwonderd, toen een politieagent mij vertelde, dat de brug reeds voor vrachtauto's gesloten was. Wat hem betrof, mocht ik er met mijn wagen overheen, wel te verstaan op eigen risico. Toontje Hansen tilde de balk opzij en liep achter de auto aan, benieuwd waar ik er doorheen zou zakken. "Het zaakje zwiepte als een rietje" zei hij enthousiast, toen ik weer op de andere oever stond.
Aan de Joegoslavische grens werden auto, passen en triptiek door een zure ambtenaar nauwkeurig uitgevlooid. De Grieken daarentegen waren een en al voorkomendheid. Een der grensbeambten, die zeer goed Frans sprak, overhandigde ons met een buiging een fraai gekleurde autokaart van Griekenland: blauwe zee, gele bergen, groene vlakten. De kwaliteit van de wegen stond er wijselijk niet op vermeld, en daarom suisden wij nietsvermoedend met een 70 km-vaartje Griekenland binnen. Rond de eerste bocht vloog Toontje tegen mij op, en ik trapte hard op de rem: voor ons strekte zich iets uit, dat weg heette: maar in werkelijkheid uit een serie kuilen, gaten en bulten bestond, die door bereisde vrachtautochauffeurs 'soepborden' en 'pannekoeken' worden genoemd. Toontje beweerde dat zo'n weggetje een kolfje naar zijn hand was. Aan het stuur zwengelend, alsof hij in een sleepboot zat in plaats van een auto, hobbelden we voort met de eerbiedwaardige snelheid van 15 km. per uur. De paar dorpen, waar we doorheen kwamen, bestonden uit krotten. De volksdrachten, waaraan Joegoslavisch Macedonië zo rijk is, waren plotseling verdwenen, en de gulle lach der Macedoniërs eveneens.
We ontmoetten enkel sombere, vijandige blikken. In een oprechte poging om onbevooroordeld te blijven, legde ik mijn reiskameraad uit, dat dit een van de zwaarst geteisterde delen van Europa is. Tijdens de oorlog hebben de Bulgaren hier beestig gemoord, en de zes jaar burgeroorlog daarna heeft de bevolking nog eens de nodige kleerscheuren bezorgd. En dat niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk: tijdens een jaar reizen in Joegoslavië heb ik niet zoveel kapotte vodden gezien als hier in één morgen.
A. den Doolaard en een lifter reden naar Griekenland
Na 4 uur daverend ongerief zagen we in de verte over een dwarsweg een auto zuisen. Op de kruising stond een pomp, waar we onze eerste Griekse benzine tankten. Ze was van de thans welbekende hoge vaderlandse kwaliteit, maar werd, als eerste teken van de Engels-Amerikaanse invloed, in gallons afgemeten. Omgerekend kwam het neer op 43 cent de liter - een enorme meevaller na de dure en slechte Joegoslavische stinklimonade. De pomphouder legde ons bovendien met gebarentaal uit, dat we ons nu op de directe weg naar Saloniki-Athene bevonden: en uit zijn effen handgebaar meenden we te begrijpen, dat het wegdek voortaan een biljartlaken zou zijn.
Toen ik na een half uur Saloniki naderde, waar ik een Nederlandse reischeque in drachmes moest wisselen, begonnen de soepborden en pannekoeken weer, in zulk een hoeveelheid, dat omzeilen onbegonnen werk bleek. De weg was trouwens smal, en de vele vrachtauto's reden brutaal. Een auto was hier geen sensatie meer zoals in Joegoslavië, en Toontje, die een half jaar in de autohandel gezeten had, haalde zijn hart op voor een serie knotsen van gloednieuwe vrachtauto's, die slechts voor tegenliggers van eigen soort uitweken, maar de luxe-auto's rustig achter zich aan lieten blaffen.
Met behulp van een paar Grieken, die Frans spraken, vonden we de bank. Net dicht, en dat op een Zaterdag. Geen nood; als bereisde inbrekers ontdekten we gauw de dienstingang in een zijstraatje, en liepen zonder boe of ba naar boven met een gezicht, alsof we commissarissen van het marmeren etablissement waren. Achter het valutaloket zat een lelijke, maar lieve jonge dame, die voor onze betoverende glimlach bezweek. Haar chef vroeg spinnig, waarom we zo laat waren; waarop ik op een blaadje papier het seismografische schema van een zware aardbeving tekende, en hem uitlegde dat dit het profiel was van de weg naar de grens. Daarna zweeg hij en hielp ons.
Een half uurtje later, na het ondertekenen van vele papieren, kreeg ik voor 200 gulden ruim anderhalf millioen drachmen. Tijdens het wachten had ik reeds bedienden zien rondlopen, die zich vertilden aan geweldige stapels gebundeld bankpapier. Ruim een jaar geleden heeft Griekenland de drachme gedevalueerd met 50 pct. Je krijgt er nu 100 voor één en een kwart cent. Het zou wellicht eenvoudiger geweest zijn om meteen met 5000 pct. te devalueren, om zodoende de hele nullenrompslomp kwijt te raken. We merkten trouwens dadelijk, dat vele winkeliers dit reeds hadden gedaan. Overhemden (een van de eerste dingen waar een man op reis naar kijkt) stonden geprijsd met 10, 12 en 15; de drie nullen, die er officieel achter horen, had men laten vallen. Gewend aan de schaarste van Joegoslavische gebruiksgoederen, vond ik het een waar feest weer eens echte volle winkeletalages af te likken, een langontbeerde reep chocola te kopen voor een kwartje, en me te goed te doen aan monstersinaasappelen van een dubbeltje per stuk.
Bijschrift afbeelding: Grieks meisje in een fleurig jurkje tijdens een volksdans. Zo kan men de jeugd van het oude Griekenland zien, maar op zijn hier beschreven autorit van Zagreb naar Athene kon A. den Doolaard niet zulke fleurige indrukken opdoen.
Maar ik wilde zo snel mogelijk naar Athene. Toen we na een haastige maaltijd uit een havenrestaurant kwamen, was de zon verdwenen en de masten van de zeilboten wiegden zwart tegen een grauwe hemel. Het was bij half vier, en de eerstvolgende plaats waar we konden overnachten lag volgens de kaart op 130 km. afstand. Dat konden we dus op onze sokken vóór donker halen.
Griekse 'lente'
Op de kaart stond echter niet, dat ons een stijging van 1500 meter te wachten stond. En de Griekse 'lente' nam ons ook in het ootje: het begon te regenen, en om een uur of vijf klommen we langs de stijgende bergweg een wolk binnen, zo dicht, dat we geen twintig meter ver konden zien. Nog een kwartier later reed ik met mijn hoofd uit het zijraam gestoken, om de berm goed in de gaten te houden. Aan de kant van de afgrond was de slingerende weg onbeschermd, ook in de haarspeldbochten: nergens paaltjes of muren, en evenmin een witte streep. Alles was grauw op grauw. Het was inspannend rijden in de bedriegelijke halve schemer, waaruit plotseling rond hoeken de tegenliggers opdoken met felle koplampen. Ik voelde aan mijn ogen dat ik nevelblind begon te worden, en Toontje nam het stuur over. Hij had nog nooit in de bergen gereden, maar zeulde desondanks de scherpe bochten door als een circusrijder, tot het ook hem te bar werd.
We stopten op een verbreed deel van de weg. Er had geen enkele auto voor ons uitgereden, maar we waren trouw gevolgd door een kleine Morris, die prompt achter ons stopte. Er steeg een typisch Engels echtpaar van middelbare leeftijd uit. Zowel hij als zij waren opgebouwd uit tweet en onverstoorbaarheid, op een fundament van platte hakken. "Er zit niets anders op dan hier te overnachten", zei de dame kalm, terwijl ze de mistdruppels uit haar grijze krullen schudde.
Terwijl we nat en miezerig dit mistroostige uitzicht stonden te bepraten, dook achter ons een bus op. De chauffeur liet ons via een taalkundig Griek uitduiden, dat hij dit traject ongeveer voor de drieduizendste keer reed: als we voorzichtig dalend, ons oog hieden op de rode kers, die hem als achterlicht diende, kon ons niets gebeuren. Toontje sprong achter het stuur, en in de eerste versnelling onze voorzichtige voorganger volgend, slipten we drie kwartier later onder de wolk uit. We hadden voorgoed eerbied voor de Griekse bergwegen gekregen. Toen we tien keer achter elkaar in en uit kuilen schoten, begrepen we dat we de bewoonde wereld naderden, en weldra stonden we op het marktplein van Kozani, waar we, toen we uit de auto stapten, door een toegesnelde agent op een redevoering in het Grieks werden onthaald, die enkel een uitvoerige toelichting op het parkeerverbod bleek te zijn.
Alle plaatsen waar we wèl parkeren mochten, bleken ingenomen door taxi's, knotsen van Amerikaanse sleeën en niet één ouder dan 1952. Na een week in Griekenland heb ik in de steden nog geen enkele parkeerplaats kunnen ontdekken, maar wel de methode om toch te parkeren. het is heel eenvoudig : de wagen neerzetten, er uit spingen met een snelheid, alsof hij in brand staat, portier afsluiten, hard weglopen en alle redevoeringen van alle agenten in reseda-groene uniformen straal negeren.
Gelukkig herinnerde ik me de naam van de klassieke Griekse borrel: uzo. Het is een waterlicht distillaat van anijszaad, dat grauwwit wordt, wanneer je er water bij schenkt. In het zeer populaire etablissement, waar we dit mengsel, dat altijd vergezeld gaat van een schoteltje met olijven en paprika, met ware opluchting innamen, verzamelde zich aanstonds een volksmenigte rond mijn nogal opvallend geklede reiskameraad en mijzelf. Grieken uit het volk zijn nieuwsgierige en meelevende mensen, ze moieten van alles het naadje van de kous weten. De Zuidslaven laten een vreemdeling plechtig met rust, of spreken hem met een beleefde verontschuldiging aan, wanneer ze zien, dat hij in de knoop zit. Grieken vormen aanstonds een dichte cirkel rond je heen, en mitrailleren je met vragen.
Tegenover een dergelijke geesteshouding kun je op twee manieren staan. Je kunt je in een hooghartig Angelsaksisch zwijgen hullen, waarop de vragenstellers na een poosje (d.w.z. een half uurtje) afdruipen, of je gaat er doodgewoon op in. Toontje deed dit in onvervalst Amsterdams, en ik in het Servisch. Na enige salvo's over en weer kwamen de Grieken tot de ontdekking, dat we uit het verre Westen afkomstig moesten zijn. Daarop werd uit een andere kroeg fluks een scholier gehaald, die uiterst langzaam, maar duidelijk Engels sprak. Op de stoep staande floot hij op zijn vingers, waarop er een menigte straatjongens opdook, die ons voor de auto uithollend, eerst naar een garaga brachten en toen naar een uiterst simpel, maar schoon hotel. Bij het bestellen van ons avondmaal hadden we geen taalkundige hulp nodig. We ontdekten een soort gaarkeuken, die in Joegoslavië helaas is uitgestorven, behalve in Macedonië. De tafeltjes zijn wrak, de stoelen dito, en het enige solide meubel is het grote houtfornuis, waarop een half dozijn potten staan te pruttelen. Na alle deksels opgelicht en aan de inhoud gesnoven te hebben deden we onze keus: paprikasoep, lamsragout en jonge spinazie met olijfolie, met een halve liter Griekse landwijn. Ze verschilt van alle andere landwijnen, doordat er hars bij is gemengd, wat de wijn niet alleen houdbaarder maakt in de zomerhitte, maar hem ook een pikante smaak verschaft, waar vele West-Europeanen niet tegen kunnen. Wat mijzelf betreft, stemt deze 'retsina' mij altijd even muzikaal als een vioolsnaar die met hars is bestreken.
De volgende morgen kwam de hotelhouder ons scheerwater brengen, en liet zich gezellig met een zijner spruiten op een bed neer om ons toilet bij te wonen. Wij vonden deze nieuwsgierigheid iets te ver gedreven en bonjoerden hem de deur uit. Na een soepontbijt in de gaarkeuken gingen we in de dreinerige Zondagmorgen op weg. Onder de zon moet het vrijwel boomloze landschap aantrekkelijker geweest zijn dan in de plasregen. Van de trotse Olympos, Griekenland's hoogste berg (2918 m.) kregen we alleen een vage sneeuwglimmer te zien. De goden waren blijkbaar boos, en straften mij met een zware kou en blafhoest.
Aardverschuiving
Weldra zag ik vulkanische trekken in het landschap, en tekenen van onderaardse waterlopen. Aan een goede afwatering van de weg was geen zorg besteed, en het verwonderde mij niet, toen we, ongeveer halverwege Saloniki-Athene opeens voor een aardverschuiving stonden, die de hele weg had meegenomen. Een flauw hellende heuvel was eenvoudig aan de wandel gegaan; het asfalt was verdwenen, en in de leemberg hadden de vrachtauto's een dubbel spoor uitgereden. Maar ik kon deze diepe sporen niet volgen, want dan was de bruine modderklomp, die mij eens als 'luxe'- auto verkocht was, met zijn buik aan de grond komen te zitten op de hoge middenheuvel. Met één wiel op deze middenheuvel, en het andere zo ver mogelijk naar links, dalverde de auto, vervaarlijk scheefhangend, een meter of vijftig door de brei. Een paar kilometer verder hetzelfde spelletje. Overmoedig geworden door het succes bij de eerste versperring, gaf ik net iets te veel gas, slibberde halverwege de aardverschuiving van de middenheuvel af, en remde toen ik een angstwekkkend geknars hoorde. De wagen zat met de carter en achterveren muurvast in de taaie leem. En in naief geloof aan de prima kwaliteit van de Griekse wegen had ik helaas schop noch houweel bij me.
Ondanks de Zondagmorgen kwam er weldra een vrachtauto achter ons aan, en van de andere kant naderden er twee. Omdat we de hele ,weg' versperden, werd er krijgsraad gehouden. Met zijn achten hadden we de wagen ongetwijfeld van achteren bij de bumpers op kunnen tillen en vrijmaken; maar dat vonden de vrachtrijders te veel werk. Er werden kettingen gehaald en aan mijn voorbumper vastgekoppeld. Daarna sleurden twee saamgekoppelde vrachtauto's mijn wagen op zijn buik de heuvel af, terwijl de achterwielen vrij in de lucht zweefden. Een lichter gebouwde wagen zou waarschijnlijk een dodelijke buikvliesontsteking hebben opgelopen. Na een nauwkeurig onderzoek bleek alles nog op zijn plaats te zitten, en we reden welgemoed verder. In het eerstvolgende bergdorp hing de mannelijke jeugd in druiventrossen op straat. We werden begroet met de smalende groet van 'Tommy!', en een paar spogen er naar de wagen. Ik meende daaruit te moeten opmaken, dat de Britse natie in dit gebied, waar de burgeroorlog hevig heeft gewoed, niet zeer populair is. Deze knapen uit te gaan leggen, dat wij Hollanders waren, leek hopeloos. Eer wij het berggebied rond de Parnassos bereikten, waar wij opnieuw in een laaghangende mistwolk doken, waren wij zesmaal aangehouden door schaapherders, die om sigaretten bedelden. Toontje, die ondanks zijn kort verblijf terdege de grote fierheid van het minstens even arme Joegoslavische herdersvolk had opgemerkt, gaf een geducht nummertje weg.
Onderschift afbeelding: Kort nadat onze medewerker A. den Doolaard uit zijn woonplaats in Joego-Slavië was weggereden om naar Athene te gaan, zag hij een jonge lifter staan. Het was de jeugdige Nederlander Toontje Hansen, die daarna de rit naar Griekenland meemaakte. Toontje Hansen was op weg (te voet) naar Australië...
Die dag slaagden we er in, zo hard rijdend als het gekuilde asfalt veroorloofde, 300 km. af te leggen. We sliepen in Thebe, en de derde morgen van de Griekse reis stonden we om 11 uur boven op de Acropolis, staarden neer op het zonnige Athene, waar een geur van oprees van knoflook, wijn en benzinedamp, bewonderden de Caryatiden met haar droevig afgesleten neuzen en het Parthenon, waaruit het mooiste beeldhouwwerk in 1826 door de Britse bevrijders is gestolen (het staat nog altijd in het Brits museum), en doken toen, na deze opvlucht in de antiquiteit, onder in het moderne Athene, de lawaaierigste stad van Europa.
Naschrift
Via de mail heb ik (Albert Koevoet, beheerder van deze website) contact met de heer Hansen, die me onder meer mailde "Dit was April 1954 en ik heb Bob weer in 1956 in Nederland in zijn bungalow in Hoenderloo aangetroffen en we hebben ons rotgelachen over onze avonturen. Iedere keer wanneer ik voor zaken of voor plezier in Nederland moest zijn zijn we altijd weer met Bob en Erie bij elkaar op visite gegaan." Na zijn voet- en liftreis naar Australie was hij weer naar Nederland teruggekeerd, om in 1957 naar Amerika te emigreren. Zijn avonturen zouden een prachtig boek op kunnen leveren!
Ik kreeg van hem ook een scan nagestuurd van een artikel van hem uit Het Vrije Volk, waarin hij destijds zijn reisavonturen beschreef.
Gerelateerde berichten
Vertrek naar Joegoslavië
Krantenarchief De Gelderlander digitaal beschikbaar